Vorige week heeft de Kamer van Volksvertegenwoordigers op voorstel van Renaat Landuyt (SP.A) een wetsvoorstel goedgekeurd dat een poging doet om nietigheden in strafprocedures te beperken. Het wetsvoorstel is volgens de indiener nodig als antwoord op de zeer grote ‘publieke ergernis over mislukte strafvervolgingen ten gevolge van de niet-naleving van de in de wet voorgeschreven vormvereisten'.

Landuyt staat voor een wetgever die regels opstelt op basis van wat u wilt (bestraffen) en wat u voelt (ergernis). Het is een populistische manier van denken en doen die helaas al lang geen verwondering meer wekt. Zeker niet wanneer het straf(proces)recht betreft. Telkens wanneer een strafrechtelijke norm verbroken wordt, zien we diezelfde waaier van gevoelens: verontwaardiging en afschuw omtrent de daad, medelijden met het slachtoffer en wraakgevoelens ten aanzien van de dader. Bij een burgerrechtelijk geschil zal je zoiets niet snel zien: de verjaring van een factuurschuld leidt zelden tot een witte mars.

Maar zijn al die gevoelens ook een goede raadgever wanneer de wetten worden opgemaakt? Vorm- of procedurevoorschriften zijn vandaag negatief beladen termen. Er bestaat een discours dat de regels van de strafprocedure het liefst zo veel mogelijk wil afschaffen. Het enige dat nog telt is dat het doel (bestraffen) bereikt wordt. Hoe men daar precies toe komt, speelt niet echt een rol.

Het doel heiligt de middelen, en dat soort strafprocedures kennen we nochtans uit een niet zo ver verleden: tot het einde van de jaren 1980 bestond dit nog in grote delen van (Oost-)Europa. Achter het IJzeren Gordijn bestonden geen procedurefouten. Een totalitaire staat laat zich niet verzoenen met strafprocedureregels, want deze houden wezenlijk verband met de kernwaarden van de democratische rechtstaat: het beschermen van de individuele vrijheid, het respect voor de rechten van de mens én de burger, het voorkomen van gerechtelijke dwalingen.

Aan die principes kun je niet zomaar morrelen zonder een ernstig debat. Publieke ergernis is daarbij geen goede leidraad. Ons Wetboek van Strafvordering dateert van 1808. Het is het product van een door Napoleon aangestelde commissie die zeven jaar heeft gewerkt om de ideeën van de Verlichting concreet vorm te geven. Met het Wetboek van Strafvordering werd afstand genomen van een duister verleden van willekeur, waar bekentenissen werden afgedwongen op de folterbank, waar de rechtsgang niet openbaar was en waar de verdediging geen eigen rechten had.

Genoeg gebricoleerd

Het is waar dat de toen vastgelegde regels naderhand een sacraal karakter hebben gekregen waarbij miskenning van een regel ‘blind' tot nietigheid leidde. Maar deze ‘fundamentalistische' interpretatie is ondertussen door de rechtspraak verlaten en nietigheden worden – in weerwil van de perceptie in de media – alsmaar zeldzamer. Wat al dan niet nietig is, houdt evenwel een politieke keuze in en is in principe een taak voor de wetgever en niet voor de rechter.

Een wetgevend ingrijpen is inderdaad noodzakelijk, maar het volstaat niet langer om een beetje aan de façade te werken, zoals de wet-Landuyt doet. Er is al genoeg gebricoleerd. Ons Wetboek van Strafvordering is vandaag onherkenbaar door de koterijen die er zijn aangeplakt. De Belg maakt zijn recht zoals hij bouwt: het eindresultaat oogt meestal niet zo fraai. Een lappendeken van wetgeving waarin de samenhang zoek is en waarbij sommige regels op straffe van nietigheid zijn voorgeschreven en andere niet — zonder dat daar enige verantwoording voor lijkt te bestaan.

Een fundamentele hervorming dringt zich al langer op: al in 1991 werd onder leiding van professor Franchimont een commissie aangesteld om opnieuw samenhang in ons verbrokkeld strafprocesrecht te brengen. Het studiewerk van de commissie Franchimont resulteerde in 2004 in een heus Wetsontwerp houdende het Wetboek van Strafprocesrecht. Een gedegen werkstuk dat al in zijn eerste artikel aangeeft waar het hele strafprocesrecht om draait: we geven het recht aan de overheid om burgers te vervolgen en te veroordelen, maar die overheid moet daarbij respect tonen voor een aantal fundamentele rechten zoals het recht op een eerlijk proces, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de onschendbaarheid van de woning en het briefgeheim. In dat wetsvoorstel is nagedacht over een algemene theorie van de nietigheden met de bedoeling om deze zo veel mogelijk te beperken zonder evenwel afbreuk te doen aan fundamentele rechtsprincipes. Zo is een onwettige huiszoeking of het onwettig afluisteren van telefoons niet als een faux pas te beschouwen die met de mantel der liefde kan worden bedekt omdat ze tot resultaat hebben geleid. We kunnen niet alle principes opofferen in het belang van het gewenste resultaat: dan liever géén resultaat.

Maar wanneer het gaat over een komma die verkeerd staat, zullen we de behaalde resultaten niet zomaar schrappen. Eind 2005 stierf deze ‘grote Franchimont' een stille dood en tot op vandaag klussen we verder en waait de wetgever maar wat mee met de emotie van de dag. De indieners van het wetsontwerp Franchimont behoorden tot partijen die ook vandaag nog de meerderheid vormen in het parlement. Het is misschien een goed idee om dat kostbare werk toch nog eens van onder het stof halen. Op die manier zullen we misschien niet langer in een land leven waarin een proces verbaal dat in het Frans (schending van de Taalwet van 15 juni 1935) is opgesteld wél nietig is, terwijl je rustig zonder huiszoekingsmandaat uit je bed kan worden gelicht zonder dat dit nietigheid tot gevolg heeft. Aan die ongerijmdheid verandert de wet van vorige week niets. Stop het klussen van een Landuyt en durf teruggrijpen naar de hervormingen van professor Franchimont.

Wie? Advocaat.

Wat? Het voorstel van Renaat Landuyt is niet meer dan gebricoleer aan de façade.

Waarom? Het Wetboek van Strafvordering is toe aan een grondige hervorming, maar procedures zijn er om nageleefd te worden.

 

Bron: De Standaard